Het was tof om met Wim over armoede te spreken. Wim is een wetenschapper en zijn hoofd werkt op een manier die mij uitdaagt. Probleemoplossend. Gaatjes zoeken, blij worden van gaatjes vinden, en vervolgens elders stukjes zoeken om die gaatjes mee te dichten. Een puzzelaar. Met armoede.
Wim schreef een boek dat “Waarom gele hesjes niet met de bakfiets rijden” heet. Dat ging voor mij onder andere over het voorrecht een klimaatactivist te zijn. Het zo goed te hebben, dure bakfiets onder de poep, dat je over De Toekomst Van De Mensheid kan nadenken. En daar ook naar kan handelen.
Sommige mensen, zoals mensen in armoede, hebben in het heden zo veel zorgen dat er voor de toekomst absoluut geen ruimte is. Niet voor hun eigen toekomst laat staan voor die van de wereld. Ze leven in een realiteit waarin de brandstofprijzen van vandaag werkelijk belangrijker zijn dan het overleven van de mensheid. Werkelijk.
Ongepast
Wat zouden mensen in armoede daar eigenlijk van vinden, van Wim en mij aan tafel, enthousiast puzzelend met de verschillende opties om hun leven wat minder verschrikkelijk te maken? Zien ze twee medemensen die oprecht met het probleem of met hen, inzitten? Of zien ze ons als verwend en onwetend? Misschien zelfs arrogant, denkend iets te zeggen te hebben over een realiteit die enkel zij leven?
“Mensen in armoede hebben geen ruimte om voor hun eigen toekomst op straat te komen”, zegt Wim ergens in het gesprek. Dat is gruwelijk. “We vragen heel veel van mensen in armoede. Op tijd te komen op afspraken, formulieren in orde brengen, opleidingen volgen, … We vragen veel meer van mensen in armoede dan van anderen. Terwijl net zij mentale bandbreedte tekort komen. En wanneer ze zich niet aan de afspraken houden, knippen we in hun uitkering, en maken we het probleem nog erger.”
Als ik het goed begrijp, is het probleem dus zo groot dat mensen in armoede er niet in slagen de verplichtingen na te komen die wij hen opleggen om hun uitkering te behouden. Laat staan dat er ruimte is om voor een verbetering van hun collectieve situatie op straat te komen. Zo beschouwd, is het een wonder dat er af en toe een ervaringsdeskundige in alle miserie toch de moed en de ruimte vindt om zich uit te spreken. Maar het lijkt me ook echt ongepast om te verwachten dat het van de ervaringsdeskundigen alleen zal komen, wetend wat hun realiteit is.
“Onderzoek is helder.”, schrijft Wim, “Niet iedere stem telt. Het zijn de hogere inkomens en de hoogopgeleiden in de samenleving die de politieke agenda bepalen.”
Om de situatie van mensen in armoede te verbeteren, is er hulp nodig van mensen die niet in armoede leven. Van mij dus. Onder andere. Ongeacht of dat arrogant, onwetend of empathisch lijkt.
Andere belangen
Het was een beetje een valse tegenstelling die ik gebruikte in het gesprek met Wim. “Willen we armoede uit de wereld helpen, of willen we dat het rustig blijft?” Ik wil zelf liefst beide, merk ik. Armoede de wereld uithelpen en maatschappelijke rust. Mooi, toch?
Maar duw een beetje door en misschien geef ik onder bepaalde omstandigheden wel toe dat de rust “uiteindelijk, … als puntje bij paaltje komt, … en je begrijpt toch ook wel dat…” me meer waard is? Ik zet er een vraagteken achter, omdat het toch echt niet kan zijn dat rust me meer waard is, maar ik sluit het ook echt niet uit. (Shit zeg.) Ik leef niet in armoede. Mijn belangen zijn niet per se dezelfde als zij die wel in armoede leven. Als zij moeten kiezen tussen een oplossing of maatschappelijke rust en ik echt zou doorduwen, kiezen ze hopelijk niet voor rust.
Maar hoe kijken we dan naar die onruststokers? Nemen we de kwaadheid van elk geel hesje ernstig of zetten we hen collectief weg als onredelijk?
Het hoeft geen zero-sum spelletje te zijn, hoor ik vaak. Een wereld zonder armoede is voor iedereen een betere wereld. En dat begrijp ik. Maar op korte termijn, als het over geld en beleid gaat, staan belastingen op brandstof en subsidies voor zonnepanelen wel tegenover elkaar. Het geld moet altijd ergens vandaan komen.
Ga ik in het stemhokje kiezen voor een partij die de belangen van mensen in armoede boven de mijne plaatst? Op wie stem ik dan?
Gelijk, voor de wet
“Het idee dat we mensen uit armoede helpen door bijvoorbeeld te dreigen met een lagere uitkering, is door de wetenschap al lang ontkracht”, leer ik van Wim. Mensen floreren wanneer ze zich veilig voelen. De zekerheid van een uitkering of van een sociale woning zorgt ervoor dat mensen steviger worden en de stap naar werk of naar beter werk kunnen zetten.
Dat stemt ergens hoopvol: er lijkt een beleid mogelijk te zijn waarmee we de armoedecijfers na 40 jaar stilstand toch kunnen doen dalen. Het is een beleid dat mensen uit de overlevingsmodus probeert te halen. Mentale bandbreedte creëert door financiële stress weg te nemen. Mentale bandbreedte die gebruikt kan worden om enerzijds de eigen situatie te verbeteren, maar mogelijks ook ruimte maakt om over hun collectieve situatie na te denken.
Stel dat genoeg mensen samen met mij stemmen voor een menswaardig armoedebeleid. Stel dat daardoor minder mensen in armoede leven. Stel dat de mensen die vroeger in armoede leefden zo stapje per stapje mentale bandbreedte herwinnen en voor zichzelf beginnen te spreken. Ben ik er dan van af? Is mijn rol dan uitgespeeld?
Er is een periode geweest die ik onthouden heb als de rechtenstrijd. Een periode waarin gevochten werd om iedereen volgens de wet gelijk te maken. Ik las dat de hoop er was dat de taak er daarna opzat. Dat is duidelijk niet het geval. Volgens ons wetboek is elke persoon gelijk. En toch worden mensen in de praktijk gediscrimineerd. Dat wil zeggen dat de stem van sommigen minder luid klinkt dan die van anderen. Dat sommigen de stem van anderen nodig hebben om nog maar gehoord te worden.
Ik denk dat de kans groot is dat de groepen mensen die vandaag oververtegenwoordigd zijn in de armoedecijfers – zoals mensen met een migratieachtergrond en alleenstaanden – ook wanneer ze niet meer in armoede leven, harder zullen moeten roepen om gehoord te worden. Ze zullen de stem van anderen nog altijd nodig hebben. De discriminatie zal niet stoppen als de armoede verdwenen is.
Ik geloof dat het gezond is voor mezelf om te beseffen dat ik mijn stem of steun onmogelijk aan iemand kan geven zonder mijn eigen belangen te laten meespelen. Het zou ook niet gezond zijn dat te willen. Leven is aanvaarden dat ook ik ruimte inneem.
Maar om van de weeromstuit dan maar te zwijgen, en enkel mijn eigen belangen te behartigen, is me te defaitistisch. Wat overblijft is zorgvuldigheid, denk ik. Veel luisteren. Hopen dat anderen de ruimte vinden om voor zichzelf op te komen. En waar mogelijk proberen om ruimte voor anderen te creëren en wind in de zeilen blazen van zij die daarom vragen.
Ik denk dat ik daarom zo een fan ben van het stemhokje. Dat is de enige plek waar ik effectief mijn stem aan iemand kan geven. Waar iedereen zijn stem aan iemand kan geven.
Medemens
Tot slot nog dit. Ik merk in gesprekken met mensen binnen mijn leefwereld dat er, met de beste bedoelingen, vanuit gegaan wordt dat onze manier van leven de beste is. Wij luisteren naar klassieke muziek, gaan al eens naar het theater, lopen met een museumpas op zak en koken biologisch. Wij noemen onszelf geprivilegieerd . Niet uit pedanterie, maar omdat we willen erkennen dat we het goed hebben. En die erkenning is een opstapje naar ons engagement. We wensen anderen dezelfde privileges toe.
Dus stemmen we voor beleid dat de museumpas goedkoper maakt. We stemmen voor beleid dat onze levensstijl tot norm verheft. We geloven dat we “helpen” als we het gemakkelijker maken voor anderen om onze levensstijl te kopiëren. Ik denk zo vaak terug aan de wijze woorden die Mohamed Barrie me schonk: “Als ik zeg dat ik water nodig heb, waarom geef je me dan iets anders?”
Wie ben ik om te zeggen wat jij nodig hebt?
Met Joris Luyendijk had ik een vergelijkbare discussie. Hij vindt het logisch dat we gratis maaltijden geven op school om kinderen in armoede te helpen. Wanneer ik dat in twijfel trek omdat ik niet in de plaats van arme mensen wil bepalen wat zij nodig hebben, vindt hij dat gevaarlijk. Terecht misschien. Het is een dunne lijn tussen erkennen dat je niet in iemands anders naam kan spreken en relativistisch elke poging tot consensus af te wijzen. Maar hebben we al zorgvuldig genoeg geluisterd naar mensen in armoede om te beslissen dat maaltijden op school de oplossing zijn? Vinden zij het oké dat de overheid beslist wat hun kinderen moeten eten? Of hopen ze op een verhoogde uitkering waarmee ze zelf kunnen beslissen wat hun kinderen eten?
En zo kom ik met mijn denken terug in het stemhokje terecht. Voor alle negativiteit die rond onze representatieve democratie hangt, is het nog steeds een realiteit dat één pennentrek van een politicus meer kan veranderen en een breder draagvlak heeft dan duizenden kleine initiatieven samen.
Als er iemand vanuit armoede tot in de Wetstraat geraakt, ben ik dan bereid om mijn stem aan haar af te staan? Of geloof ik dat ik zelf beter weet wat iemand in armoede nodig heeft? Of tellen mijn eigen belangen, wanneer puntje bij paaltje komt, meer door dan die van iemand in armoede?
In het stemhokje zijn wij elk maar één van de 7 miljoen. En hoewel het ergens bewonderenswaardig is dat ik graag meer impact wil hebben op de maatschappij dan het stemhokje mij gunt, heeft het ook iets… fout? Want waarom zou ik die grotere impact verdienen? Waarom mag ik daar aanspraak op maken? Omdat ik goede bedoelingen heb? Goede bedoelingen volgens wie?
Saar Depuydt gaat elke twee weken naar een vluchtelingenkamp in Calais. Ze steigert een beetje als ik het woord “helpen” gebruik. Ze gaat daar niet naartoe om te helpen. Ze gaat daar naartoe om die mensen te laten zien dat iemand hen gezien heeft. Ze onthoudt hun naam, voert een gesprek, probeert te antwoorden op vragen. Het doet ook haar deugd om daar te zijn. Ze helpt niet. Ze is daar als mens onder de mensen.
Met dank aan Tom Mahy en Annelies Desmet voor het nalezen en verbeteren van deze tekst.
Dankzij Sascha Bornkamp kan je deze tekst ook als podcast beluisteren:
Klik en abonneer (gratis!) in jouw favoriete podcast app: